Uit internationaal onderzoek blijkt dat de ouderbetrokkenheid bij leerlingen uit minder kansrijke omgevingen lager is, terwijl juist deze leerlingen gebaat zijn bij een hoge mate van ouderbetrokkenheid. Een lagere ouderbetrokkenheid is het grootste deel van de tijd niet het gevolg van onwil, maar van onmacht en onzekerheid. Sommige ouders weten niet hoe ze betrokken kunnen zijn bij de schoolloopbaan van hun kind en/of geloven niet dat zij in staat zijn een belangrijke rol te vervullen. Of, ze hebben vanwege de omstandigheden waarin ze leven geen ruimte of tijd om zich hier goed in te verdiepen.
Leerkrachten en pedagogisch medewerkers zijn zich soms niet voldoende bewust van de onmacht die ouders ervaren en doen erg hun best om een ouder te betrekken zonder dat het enig resultaat oplevert. Dit kan leiden tot een verkeerde inschatting over de mate waarin ouders betrokken willen worden bij de schoolloopbaan van hun kind: leerkrachten nemen onterecht aan dat bepaalde type ouders niet betrokken willen worden, ouders hebben het gevoel dat ze geen rol van betekenis kunnen spelen. Zonde, want leerkracht, leerling én ouder profiteren van een prettige en gelijkwaardige samenwerking.
Het idee dat ouders met een lagere sociaaleconomische status hun kinderen niet kunnen of willen bijstaan zorgt voor gemiste kansen. De groep ouders met een lagere sociaaleconomische status is divers en ook hier verschilt de mate van betrokkenheid sterk per ouder. Er is niet altijd sprake van een lage thuisbetrokkenheid bij kinderen uit kansarme milieus en met beperkte middelen kan er een fijne leeromgeving gecreëerd worden. Daarbij is thuisbetrokkenheid meer dan alleen ondersteunen met schoolwerk, ook verwachtingen en interesse spelen hierbij een grote rol. Er is vaak ruimte om moeilijk te bereiken ouders te betrekken, maar deze wordt niet altijd volledig benut.
Het is dus belangrijk om juist te investeren in het contact met ouders die moeilijk te bereiken lijken, zelfs als dit tegen je intuïtieve gevoel ingaat. Maar hoe doe je dit? Het begint allemaal met hebben van voldoende kennis over jezelf en de ouders waarmee je contact hebt. Daarna volgt het hoog leggen van de lat: wat als je uitgaat van wat er zou kunnen zijn in plaats van wat er niet is?
Op de website gelijkekansenindeklas.nl is een kennisbank te vinden met allerlei achtergrondinformatie.
Het knooppunt van en voor het onderwijs, samengesteld door het NRO. U vindt hier allerlei onderzoek, handvatten en praktijkvoorbeelden over het betrekken van ouders bij de leerontwikkeling van hun kind.
OWRS heeft over ouderbetrokkenheid geschreven in de achtergrondnotitie en handreiking 0-6 jaar.
De verschillen in SES (Sociaal Economische Status) dragen bij aan de risicofactoren bij onderwijsachterstanden. Een grote meerderheid van de WRS-ouders heeft een lage SES en veel algemene verklaringsfactoren gelden dan ook voor deze groep, zoals een minder rijke cognitieve en taalstimulering thuis, meer sociaal-economische problemen (armoede en schuldenproblematiek) en meer chronische gezinsstress en langdurig in ‘een overlevingsstand’ verkeren. Bij een aantal WRS-ouders komt daar echter nog een aantal andere specifieke (cultureel-historische) factoren bovenop:
Het volgen van basisonderwijs en het bezoeken van een consultatiebureau na een bevalling, zijn inmiddels vanzelfsprekend. Maar dat geldt niet voor het deelnemen aan (niet-verplichte) voorzieningen als voorschoolse educatie, opvoedingsondersteuning en/of ouderprogramma’s. En dat zijn nu juist de voorzieningen en aanpakken waarmee we in Nederland ‘onderwijsachterstanden naar SES’ proberen te verminderen.
De deelname aan de voorschoolse educatie door WRS-peuters is relatief laag. In Nederland wordt een 100% bereik van ‘doelgroeppeuters’ nagestreefd, met een deelname van 16 uur per week (tegen geringe kosten of gratis). In veel gemeenten wordt een deelname hoger dan 80% bereikt. Voor WRS-peuters ligt dat waarschijnlijk echter veel lager. Bij de jongste generatie ouders komt het voor dat kinderen naar een voorschool worden gebracht, maar dit is een minderheid. Opvang en zorg voor kinderen wordt grotendeels binnen de eigen groep gedaan, het gezin, de familie, de buren. Dit is ook de overheersende norm. Het ’wegplaatsen’ van je jonge kind bij ‘onbekenden’ in een voorschool/kinderopvang wordt als ongepast ervaren.
Voorschoolse educatie draagt echter goed bij aan de ontwikkeling en stimulering van jonge kinderen. Als er niet aan wordt deelgenomen kan dat leiden tot een mindere taalstimulering, spelontwikkeling, cognitieve stimulering en dergelijke. Ook vanuit het oogpunt van inclusie en verbinding met andere kinderen en gezinnen wordt deelname aan voorschoolse educatie gestimuleerd.
Het is belangrijk om uitleg en informatie te geven over het belang van voorschoolse educatie, te laten zien en ervaren dat kinderen hier veel plezier hebben en het bijdraagt aan een succesvolle start op het basisonderwijs. Daarbij is wederzijds vertrouwen van belang en respect voor elkaars zienswijzen. Het betrekken van sleutelfiguren binnen de familie is daarbij kansrijk.
In bovenstaande tabel wordt de deelname van ouders van jonge WRS-kinderen aan voorzieningen weergegeven. Veel WRS-ouders hechten aan de zorg en opvang van jonge kinderen in eigen kring. Voor opvoedingsadviezen belt men niet naar het lokale ‘Opvoedpunt’ en naar jeugdzorg is er vaak het nodige wantrouwen. Dit heeft als nadeel dat belangrijke ontwikkelingsstoornissen niet of pas laat worden gesignaleerd en dat complexe opvoedingsvraagstukken vastlopen of escaleren. Dit zijn situaties die met professionele hulp voorkomen of verzacht hadden kunnen worden. Meer leest u in de notitie ‘Gelijke onderwijskansen en kinderen van woonwagenbewoners, Roma en Sinti (0-6 jaar).
Lees de notitieVeel WRS-ouders hechten aan de zorg en opvang van jonge kinderen in eigen kring. Voor opvoedingsadviezen belt men niet naar het lokale ‘Opvoedpunt’ en naar jeugdzorg is er vaak het nodige wantrouwen. Dit heeft als nadeel dat belangrijke ontwikkelingsstoornissen niet of pas laat worden gesignaleerd en dat complexe opvoedingsvraagstukken vastlopen of escaleren. Dit zijn situaties die met professionele hulp voorkomen of verzacht hadden kunnen worden. WRS-kinderen groeien net als alle andere kinderen op in een tijd met veel meer prikkels, met veel online-tijd en – mogelijkheden, minder lichaamsbeweging en veel makkelijk voorhanden ongezonde voeding. Een situatie die voor alle ouders nieuwe vraagstukken oproept. Het informeren en delen van (wetenschappelijke) kennis hierover en het benutten van effectieve aanpakken en ondersteuning, is voor alle ouders nuttig en van belang.
In de literatuurstudie ‘Taalstimulering en cognitieve stimulering bij kinderen van 0 tot 2,5 jaar’ (Vinci 2021) wordt beschreven dat uit onderzoeken enkele kernvaardigheden naar voren komen die ouders kunnen inzetten om de taalontwikkeling van hun jonge kind te bevorderen.
Oudervaardigheden die de ontwikkeling van jonge kinderen (0-2,5 jaar) bevorderen:
Voorlezen is een activiteit die bij uitstek geschikt is om de taalontwikkeling van jonge kinderen te stimuleren. Daarbij zijn, in aanvulling op de bovenstaande vaardigheden, de volgende vaardigheden van belang:
Voorlezen is, juist ook voor baby’s, heel goed voor de taalontwikkeling. En je kunt er niet vroeg genoeg mee beginnen, blijkt uit onderzoek. Je kunt zelfs al beginnen met voorlezen bij baby’s rond de 3 à 4 maanden. Wanneer je er op vroege leeftijd mee begint, heeft het kind daar namelijk op latere leeftijd nog steeds profijt van.
5 voordelen van voorlezen bij baby’s
(Bron: blog: Early Years blog | Baby’s voorlezen? Wat bereik je daarmee?)
Wilt u een vraag stellen over ouderbetrokkenheid? Vult u dan het contactformulier in.